Jan Zwemer schrijft

         
         Home     I     Schrijven in opdracht     I     Dichter - Optredens     I     Teksten corrigeren     I     Projecten     I     Publicaties     I     Weblinks     I     Contact         
     
 

ontkenning van culturele diversiteit: een Nederlands probleem

(gepubliceerd in ‘Friesch Dagblad’ 19-8-2005 en in weekeindkrant ‘Het Goede Leven’ 27-8 / 3-9-2005)

Cultuurwetenschappers en anderen die zich vakmatig bezighouden met de minderheidspositie van de Islam, de plaats van het christendom in de huidige cultuur en/of met de culturele trend in de Nederlandse samenleving op zich, hebben de laatste jaren een interessant fenomeen aangestipt: de neiging van de culturele elite tot
ontkenning. Vorige week werd in Friesch Dagblad / H.G.L. de Islamoloog Noah Feldman aangehaald die hetzelfde waarnam bij de culturele elite in de USA. Gelovigen worden gemarginaliseerd en ‘hun grootste grief is dat de bronnen van hun opvattingen en ideeën niet worden geaccepteerd in het cultureel-politieke debat’. Eerder wezen de historicus James Kennedy en de theoloog Rudolf Boon op de ‘anti-traditionele houding’ van de Nederlandse elite en haar gebrek aan ‘erkentelijkheid jegens het verleden’. Voorgaande fases in de geschiedenis worden ‘definitief afgeschreven’ en ten aanzien van het geloof geldt, in Boons bewoordingen: ‘Wat je niet wilt weten, daar zul je niet om vragen. En wat je niet vraagt, zul je niet te weten komen.’ De historicus Geert Mak en Trouw-columnist Sylvain Ephemenco schreven over ‘het geestelijke fort Nederland’ waaromheen de links georiënteerde culturele elite de muren zo hoog mogelijk probeert op te trekken. Ten opzichte van de culturele minderheden die erbij kwamen in de jaren waarin deze elite zelf opklom toonde zij één constante qua houding, aldus Mak: het ontkennen van de feitelijke situatie.
Deze klaarblijkelijke blindheid of eenzijdigheid is misschien niet verrassend – machthebbers neigen er überhaupt toe weinig waarde toe te kennen aan alternatieve gezichtspunten – maar wel intrigerend. Wat zit er eigenlijk achter dit
ontkennen? Wat kunnen de consequenties zijn als groepen mensen genegeerd worden? Voor een – uiteraard zeer gedeeltelijk – antwoord op met name de eerste vraag doe ik een beroep op een taalkundige uit één van onze buurlanden. Ontkenning is niets vreemds, het is zelfs voorwerp van wetenschap. Trouwens, ook de geschiedwetenschap stuit in Nederland soms op het verschijnsel van de ontkenning.

tolerantie
Om te beginnen de gevolgen van een aanhoudende ontkenning van culturele (ook godsdienstige) verschillen. Mak is daar duidelijk over: steeds meer leden van etnische groepen beginnen zichzelf de laatste jaren als tweederangs burgers te beschouwen. ‘Als je een groep krenkt, stimuleer je de integratie niet’, aldus Paul Schnabel, directeur van het Sociaal-Cultureel Planbureau, eind 2004. Maar gaan gevoelens van gekrenktheid terug op
ontkennen? En wat heeft de linkse elite te maken met het integratiebeleid van de laatste jaren? Ten tijde van ‘paars’ had dat beleid toch ‘tolerantie’ als kernwoord? Wel, misschien is dat nu juist een deel van het probleem. Tolerantie is volgens het woordenboek ‘verdraagzaamheid jegens andersdenkenden’. Wie tolereert, verdráágt de ander. Wat natuurlijk beter is dan hem of haar níet verdragen. Maar toch, de ondertoon. Alsof de ander in principe een last is, of lastig. Wees eerlijk: zou u verdrágen willen worden?
‘Tolereren’ is een negatievere houding dan ‘respecteren’. Wie een ander respecteert, eerbiedigt die ander, heeft achting voor hem of haar. Wie tolereert en niets meer dan dat, is onverschillig, toont geen belangstelling. De slechts ‘getolereerde’ ander vraagt zich af – in meer of mindere mate vertwijfeld, al naar gelang de intermenselijke relaties die hij gewend was in de cultuur die hij achter zich heeft gelaten – of hij wel geacht is, aanvaard wordt als medemens. Word ik gezien, opgemerkt? Ben ik méér dan mijn gewaad? Kortom: de ontkenning van iemands culturele achtergrond kan onzeker maken. Maar ze kan ook kwetsen. Niet alleen de persoon in het hier en nu wordt genegeerd, maar tevens en vooral wat hij of zij meegekregen heeft van ouders, familieleden en andere voorbeeldfiguren. Daarmee worden in feite ook dezen ontkend, en dat doet pijn. Maar… degene die negeert is zich daarvan toch niet bewust? Of wel?

referentiekader
Het is algemeen menselijk om ‘datgene waarmee we geconfronteerd worden te herleiden tot het bekende en het beheersbare’ (Levinas). Maar over de culturele elite in Nederland valt meer te zeggen. Haar neiging om al wat niet het stempel van de grachtengordel draagt niet serieus te nemen, gaat volgens Ephemenco terug op existentialistische ‘vertwijfelingen en frustraties’. ‘Gebrek aan zelfreflectie’ is één van de uitingen daarvan. Mak spreekt over een ‘leegte aan cultuur, traditie, innerlijke waarde’ en een ‘volkomen gebrek aan trots’ in het Nederland van nu. De elite zit met ‘de scherven van de jaren zestig: een verloren zelfvertrouwen, een idealisme dat is omgeslagen in cynisme.’
Waarom dan het
ontkennen van tradities met andere wortels en andere inspiratiebronnen? Dezelfde vraag wordt gesteld door Homi Bhabha, een in Engeland werkzame taalkundige van Indiase afkomst, in ‘Nation and Narration’ uit 1990. Een culturele minderheid confronteert de meerderheidscultuur niet simpelweg met een alternatief of strijdig betekenissysteem, zegt Bhabha. Minstens zo bedreigend is dat de minderheid zich onttrekt aan de door de culturele elite veronderstelde ‘doeleinden’ van het samenleven op zich. De minderheid heeft ‘doeleinden’ die buiten het referentiekader van de dominante stroming vallen, waardoor dat kader haar geldigheid verliest.
Elke minderheid spoort feitelijk aan tot nadenken over de complexiteit van wat zich binnen de grenzen van het land afspeelt. Bhabha vindt culturele verscheidenheid waardevol juist omdát de afzonderlijke culturen elke pretentie van algemeen geldigheid twijfelachtig maken – alleen al door hun bestaan. Het vruchtbare uitwisselen van betekenissen tussen culturen onderling verdraagt geen dominant referentiekader. De kennis van de ene cultuur wordt vertaald in die van de andere, maar daarbij is geen waardeschaal te hanteren. Stukken verhaal, fragmenten van kennis die voor een buitenstaander niet relevant schijnen, horen immers wel degelijk tot het erfgoed van een cultuur. Daarover beslissen in laatste instantie de dragers van die cultuur zelf: zíj maken immers uit wat doorverteld wordt en dus overgedragen op volgende generaties.

diversiteit
Bhabha’s betoog lijkt ervan uit te gaan dat de worsteling van minderheidsculturen met een dominante elite van alle tijden is. Misschien is het vooral eigen aan de Nederlandse situatie dat ook deze worsteling
ontkend wordt. De elite brouwt een gefingeerd Nederland, zegt Mak, en gaat voorbij aan de eeuwenoude traditie van het ‘polderen’, het moeizame overleg waarbij elke levensbeschouwelijke subcultuur iets inleverde maar daarvoor ook iets terugkreeg. Diversiteit is er ook op een andere manier. In de geschiedschrijving van Nederland bestaat sinds enkele decennia een onderstroom die de vorming van de natiestaat vooral bekijkt vanuit de verscheidenheid van de samenlevingen in de regio’s. Deze onderstroom wordt door vakhistorici geaccepteerd en gewaardeerd. Het bekendste werk werd al in 1988 geschreven: ‘De eenwording van Nederland’ van Hans Knippenberg en Ben de Pater. Zij noemen het 19e eeuwse Nederland ‘een archipel van gebieden en samenlevingen’, een terminologie die ook terugkeert in het in 2000 verschenen en alom gewaardeerde standaardwerk van Kees Schuyt en Ed Taverne over Nederland in de jaren 1950-1973: ‘1950; Welvaart in zwart-wit’.
Niet-historici in de hedendaagse culturele elite houden echter bij voorkeur vast aan een beeld van minder ‘verlichte’ deelculturen, in 19e en 20e eeuws Nederland belichaamd in massieve confessionele zuilen, die zich voortspoedden in de richting van de huidige ontzuilde situatie. Eén van de historici die dit beeld regelmatig aan de hand van nieuw onderzoek bijstelde, is Paul Luykx, docent aan de KU Nijmegen. In 1996 kreeg Luykx, zo verhaalt hij in ‘Andere katholieken’, bij het NRC herhaaldelijk nul op het rekest toen hij probeerde om het weer eens opnieuw naar voren gebrachte standaardbeeld te nuanceren. Dat bijvoorbeeld in Brabant en Limburg de katholieke zuil lang zo hecht niet was, hoefden NRC-lezers blijkbaar niet te weten te komen.

opgemerkt worden
Dit voorbeeld zou met vele andere aan te vullen zijn, maar daar gaat het hier niet om. De links (of misschien beter: libertijns) georiënteerde culturele elite van Nederland is niet alleen om ideologische redenen of uit gemakzucht erop uit om de diversiteit van ons land met zijn vele deelculturen, buiten- én binnenlandse, te ontkennen. Het verschijnsel van de ontkenning van minderheden is een algemeen menselijk verschijnsel, dat vooral met macht te maken heeft. Het gaat er ten diepste om het bestaande referentiekader, waarvoor ‘men’ in de jaren 1960 en 1970 ‘gestreden’ heeft, in stand te houden. Ook al lijkt het overleefd en komen de negatieve effecten van bijvoorbeeld de vele scheidingen (op de kinderen), van softdruggebruik en van de individuele keuzevrijheid in de psychiatrie, steeds meer naar buiten.
Ontkenning grijpt diep in en laat negatieve sporen na voor de toekomst. Zie België, waar een ten dele extreem-rechtse Vlaamse beweging voortkwam uit de ontkenning van het Vlaams door de oorspronkelijk Franstalige elite. In Frankrijk leidde de stelselmatige ontkenning van de minderheidstalen sinds de jaren van de Revolutie bij tijden eveneens tot (gedeeltelijke) radicalisering van de Bretoense en andere bewegingen. Het zijn effecten op lange tot zeer lange termijn, die uiteraard ook op andere terreinen dan de taalpolitiek hun parallellen hebben.
Ontkenning, op micro- én op macro-niveau, is niet goed maar bestaat daarom evengoed. Daarom is het van belang om niet alleen tolerant te zijn, maar vooral en misschien wel in plaats van tolerant te zijn, respect te hebben voor de ander uit een andere cultuur. Dat kan er toe leiden dat leden van een minderheid zelfs zullen willen opkomen voor de Nederlandse samenleving, zoals CU-politicus Eimert van Middelkoop eind 2003 hoopvol schreef. Hoewel de situatie sinds dat jaar niet bepaald in positieve zin veranderd is, zeker wanneer we de media mogen geloven, geldt het nog steeds. De ander moet gezien worden, aangekeken of tenminste opgemerkt worden. Wie zou er immers niet-opgemerkt willen zijn?

Jan Zwemer is onafhankelijk historicus (free-lance) en publicist.

 
 

Ga terug naar de vorige pagina

 
     
 

Webdesign Het-Kompjoetertje