We moeten leren omgaan met
verschillen Jan Zwemer
(in een kortere versie
gepubliceerd in ‘Friesch
Dagblad’, 13-11-2008 en dito
onder de titel ‘Libertijnen
missen humor’ in de
weekeindkrant ‘Het Goede
Leven’, 21/28-11-2008)
Zo’n vijftien tot twintig
jaar geleden waren de
posters van ‘Loesje’ een
verrijking in het gemiddelde
Nederlandse straatbeeld. Ze
leverden altijd tenminste
een glimlach op; in veel
gevallen was de
maatschappijkritiek die uit
de teksten sprak ráák en de
verwoording humoristisch.
Wat een tegenvaller toen ik
eind vorig jaar de
Loesje-scheurkalender voor
2008 kocht. De humor was
niet afwezig, maar vaak wat
flauw. Natuurlijk: vind ook
maar 365 rake teksten, elk
jaar opnieuw.
Opvallend was verder de
voorspelbaarheid van de
teksten. De verrassende
Loesje van vijftien jaar
geleden is tegenwoordig zeer
herkenbaar als een dametje
uit een heel bepaalde groep
mensen: lichtelijk
alternatieve, waarschijnlijk
Groen Links stemmende en
gearriveerde 35-plussers,
met al beginnende
gewichtsproblemen en zorgen
over het eigen uiterlijk.
Dat laatste geeft aan dat de
zelfrelativering niet
ontbreekt. Gelukkig.
Eveneens opvallend vond ik
het om te ontdekken dat in
Loesjes’ milieu
godsdienstigheid, en zeker
christelijke, not done is.
Mij was dat van de
Loesje-van-de-posters niet
bekend. In mijn herinnering
keerde ze zich hooguit tegen
wat christelijke
‘randverschijnselen’ zoals
de paus of misschien ‘de
ouderling’, niet tegen het
christendom op zich. Loesje
heeft zich inmiddels dus
gevoegd naar de trend in
libertijns Nederland weinig
verdraagzaam te zijn. Over
van alles en nog wat in
christelijke kring – of in
moslimkringen – matigen
opinieleiders met deze
achtergrond zich een oordeel
aan. Een begrip als
soevereiniteit in eigen
kring, dat
levensbeschouwelijke groepen
toelaat over hun interne
zaken zelf te beslissen,
erkennen deze libertijnen
niet. Vraag het de SGP maar.
humor
In dit onverdraagzame
klimaat lijkt ook humor
meestal te ontbreken –
Loesje is in het ‘paarse’
milieu feitelijk een
gelukkige uitzondering.
Parallel daaraan lijkt ook
de plaats van humor in de
bredere Nederlandse cultuur
kleiner dan ze in het
verleden was. Dat kan ook
wel kloppen. Humor is een
manier van omgaan met
verschillen tussen mensen.
Humor relativeert en via de
mogelijkheid van zelfspot is
zij ook de toegangspoort tot
zelfreflectie – of een
uiting ervan. Humor is een
vorm van kritiek die iets
warm menselijks handhaaft.
Als het goed is, valt er
achter humor de notie te
beluisteren dat ‘we toch
allemaal maar mensen zijn.’
Waarschijnlijk is het geen
toeval dat de voorheen
welbekende Joodse humor bij
een bevolkingsgroep hoorde
die bijna per definitie een
minderheid vormde temidden
van de haar omringende
cultuur. Joden hadden reden
te over om een modus te
vinden in het omgaan met
verschillen. Waar de
libertijnen heden ten dage
vinden dat iedereen
eigenlijk zoals zij zou
moeten zijn, vervalt die
functie van humor.
Verschillen – en minderheden
– horen er immers niet te
zijn als één groep de
waarheid in petto heeft.
oordeel
Wat mij vooral interesseert,
is de neiging tot het vellen
van een oordeel. Van de zeer
gematigde
Loesje-scheurkalender tot de
voluit antichristelijke
website‘de Leugenfabriek’
uit 2006 die werkt met steun
van ‘een aantal politieke
redacteuren van landelijke
media’, oordeelt libertijns
Nederland bij voortduring en
onverdroten over anderen.
Bij Loesje is er nog
zelfrelativering, bij veel
andere deelnemers aan dit
genre totaal niet. De echo
van hun verontwaardiging
klinkt door tot in de
kolommen van de ingezonden
brievenrubriek in menig
dagblad.
Misschien is het goed om
eens naar Nietzsche te
luisteren – ik gebruik
daarbij de weergave van
diens gedachten in ‘Het
onvermogen te vergeten’ door
Sybe Schaap. ‘Met de ‘dood
van God’ verlost de mens
zich van zijn persoonlijk
schuldbesef,’ zo
parafraseert Schaap. ‘Maar
houdt de blik een
achterwaartse richting, nu
op de ander waarop de schuld
wordt geprojecteerd.’ ‘Het
verdwijnen van de
terughoudendheid van het
ressentiment hangt samen met
het krachteloos worden van
de boodschap van vergeving
en deemoed van de
christelijke leer ’ ‘De
onderstroom komt nu
teugelloos naar boven, naar
buiten: met deemoed en
geduld, begenadiging en
vergeving is het uit. Het is
niet alleen uit met het
moeten, maar ook met het
kunnen en willen wachten.’
Het christendom relateerde
persoonlijke schuld mede aan
een algemeen menselijke
neiging tot kwaad als
uiteindelijke,
achterliggende oorzaak.
Wanneer ‘het kwaad’ in
metafysische zin wegvalt,
aldus Nietzsche, zal een
veel directere behoefte van
vergelding ontstaan ten
opzichte van ‘de kwade’, de
medemens die dader is. Een
‘omgekeerd christendom’
dient zich aan. Op een
verlossing aan het eind der
tijden hoeft en kan niet
meer gewacht worden. Men
zoekt slachtoffers en
verheerlijkt ze, men zoekt
vooral ook de overdrijving.
de aanklacht
In het moderne atheïsme, zo
analyseerde Nietzsche, leeft
dus het aloude moralisme
voort, maar zonder de
positieve kanten van de
godsdienst en de matiging
die van haar uitgaat. Het
moderne atheïsme weet ook
zonder theïstische God
‘hardnekkig en militant vast
te houden aan de
moralistische inhoud van het
Godsbegrip.’ Deze
hardnekkige neiging om
onbarmhartig een oordeel te
vellen kan ook vanuit
christelijk perspectief
geduid worden. Jacques Ellul
heeft erop gewezen dat met
het optreden van Jezus de
Verlosser op aarde, de
aanklager satan zich een
andere rol heeft toegemeten.
Ik zag satan als een bliksem
uit de hemel vallen, zei
Jezus immers. In plaats van
de mensen aan te klagen bij
God, zoals beschreven in het
boek Job, spant de satan
zich voortaan in om de
mensen bij elkaar aan te
klagen. De aanklacht bloeit
op aarde des te gretiger, nu
zij uit de hemel verbannen
is. Ellul erkent overigens
dat de historische kerk
daaraan volop heeft
meegedaan.
Onze huidige samenleving is
een wereld vol
onverzadigbare aanklacht,
schreef Ellul al in 1984. De
ontwikkeling van de media
droeg daaraan bij. ‘Zodra de
mens langzamerhand tot de
overtuiging kwam dat hij
geen zondaar was, wat ziet
hij om zich heen, wat krijgt
hij aan miljoenen beelden
via de TV in huis?
Epidemieën, hongersnoden,
massaslachtingen… in de hele
wereld.’ Wie dan nog niet
concludeert dat de mens
slecht is, moet toch op zijn
minst de instituties, de
regimes, de organisaties
slecht noemen. ‘Dan is het
duidelijk: die moeten
vernietigd worden.’
leedbeleving
Schuld en
verantwoordelijkheid keren
in de na-christelijke
cultuur dus op een groteske
manier terug, volgens
Nietzsche en Ellul. Kwade
gebeurtenissen gelden niet
langer als ‘nu eenmaal
onvermijdelijke aspecten van
het menselijk leven zelf,
waarmee men ook moet kunnen
omgaan en waarin ook
uitdagingen gevonden kunnen
worden.’ Wie het lijden
alleen nog maar als zinloos
ervaart, voedt daarmee de
hevigheid van zijn of haar
verontwaardiging. Nietzsche
ontwaart bovendien een type
mens dat zelfs zaken die
eenmaal gebeurd zijn, wil
rechtzetten. Het principe
‘zo wil ik het’, verandert
in: ‘zo had het eigenlijk
moeten zijn’.
Daaraan zal ook de aard van
de samenleving in het
tijdvak rond het jaar 2000
bijdragen. In een
samenleving als de
Nederlandse zijn de
bedreigingen voor het
individu zelf immers heel
wat geringer dan voorheen.
Dat maakt de mens gevoeliger
voor leed. Sybe Schaap
spreekt in dat verband,
terwijl hij Nietzsche
weergeeft, van
‘leedbeleving’ en
‘leedverwachting’.
Ik kan het niet helpen om
bij deze woorden aan de
Partij voor de Dieren te
denken en aan enkele van
mijn geseculariseerde
medestudenten uit het begin
van de jaren tachtig. De
meest gruwelijke moorden op
medemensen – echt of
gespeeld – zagen zij
dagelijks op de televisie
langskomen zonder met de
ogen te knipperen, maar
stierenvechten vonden ze
verschrikkelijk en wilden ze
niet aanzien. Een klein
halfjaar geleden – weet u
het nog? – stelde een of
andere organisatie zich
teweer tegen het ophangen
van dode vogels door boeren
bij wijze van
vogelverschrikker. Dat is
een eeuwenoude, blijkbaar
tamelijk efficiënte methode
en een kenner van het
platteland reageerde op de
oproep om het te verbieden
met de opmerking dat de
kraaien – want daar gaat het
meestal om – zelf ook weinig
medelijden hebben met de
kleinere vogels die ze
verschalken.
bizar
Het interessante aan die
oproep in de zomer van 2008
om het ophangen van vogels
te verbieden, was dat het
woord ‘moreel’ erin
voorkwam. Er zijn natuurlijk
méér zaken die langdurig
gebruikelijk zijn geweest en
die op een gegeven moment im
Frage worden gesteld – denk
maar aan het mosselvissen op
het Wad – maar het gebruik
van het woord ‘moreel’ geeft
aan deze oproep een heel
andere lading. Ook in
vroeger tijden waren de
boeren die vogels ophingen
om een groter deel van hun
oogst veilig te stellen, in
deze optiek moreel
verwerpelijk bezig geweest.
Dat niet zozeer het doden
van de kraaien, maar het
ophangen ervan (in het zicht
van niet-plattelandse
voorbijgangers?) als
verwerpelijk ervaren wordt,
maakt dit toch wel een
bizarre gedachtegang.
Kortom: wie verschillen
tussen bevolkingsgroepen –
godsdienstige of meer
alledaagse – ontkent en
daarbij niet kan
relativeren, loopt de kans
een karikatuur van zichzelf
te maken. Enkele groepen in
libertijns Nederland zijn
daarmee volop bezig, zonder
te beseffen dat het verwijt
van fundamentalisme dat ze
inmiddels gewoon zijn om
christenen en hun
organisaties te maken,
vooral henzelf treft. Het
christelijke besef dat in
elke mens het kwaad huist en
de christelijke leer en
praktijk van vergeving
kunnen niet zonder ernstige
gevolgen aan de kant
geschoven worden.
Zelfreflectie in libertijnse
kring lijkt broodnodig,
relativeringsvermogen
minstens zozeer en uiteraard
méér humor. Zou Loesje
daaraan niet kunnen
bijdragen?
Jan Zwemer is
onafhankelijk historicus (free-lance)
en publicist.